Geest-drift

Hoop…

 

Jesaja 5 vers 20: “Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht, en licht als duisternis; die bitter voorstellen als zoet en zoet als bitter.”
Ik roep nogal eens: “SOPHIEHIE, TELEFOHOON!!!” Ik heb een hekel aan ‘bellen’, ik weet niet zo goed wat ik tegen zo’n plastic ding moet zeggen. Ik voel me meer op mijn gemak tijdens een onderhoudend gesprek in een ontspannen sfeer onder vier of meer ogen.
We hebben onze ‘vaste’ telefoon opgezegd wegens gebrek aan belangstelling en onnodige kosten. Nu belt men alleen nog naar de smartphone van Sophie. Ik weet niet hoe je die op moet nemen, dan moet je ‘vegen’ of zoiets. Erg? Nee, ik dacht aan wijlen mijn ome Simon, die zei eens: “Het is wel gemakkelijk als je niet veel kán, dan hoef je ook niet zoveel te dóen.”
Ik heb nog een mobieltje van een poosje na de oorlog, met drukknopjes en een héél klein schermpje. Als je met de auto weggaat móet je er een bij je hebben want als er onverhoeds iets misgaat vind je geen praatpalen meer, maar verder ligt hij bijna altijd bij de kapstok.
Sorry, ik kan het wéér niet laten: smartphones: volksziekte nummer één. Ik las een artikel van een of andere loog: jonge mensen kunnen niet meer goed communiceren! De jongelui leren niet meer om elkaar aan te kijken tijdens een gesprek. Ze leren geen gezichtsuitdrukkingen, gebaren en lichaamstaal meer. Kortom: ze missen essentiële sociale vaardigheden die je nodig hebt voor een goede communicatie! Dat is letterlijk: asociaal!
Aldus die loog. Nu ik: over vijftig jaar zitten er mensen in de bejaardentehuizen die de kromgegroeide vingers van één hand niet meer kunnen strekken: er past precies een smartphone tussen. Vanwege het onophoudelijk gestaar op schermpjes zijn er steeds meer bijziende kinderen, dus over 50 jaar lopen ze als kippige mollen met zo’n rood-wit gestreept stokje, of ze redden zichzelf nog met een bril met borrelglaasjes voor de ogen.
Overdrijf ik? We liepen laatst op de dijk. Er zat een echtpaar op een bankje. Gezellig babbelend? Al mijmerend en van het fraaie uitzicht genietend? Nee, allebei pielend met hun veegtelefoon en zolang wij ze in zicht hadden, spraken ze geen woord tegen elkaar. We zeiden vriendelijk goedemiddag: geen sjoege: ze merkten ons níet op. Die mensen communiceren dus niet meer: ze zijn sociaal zo dood als een pier! Dat vind ik schokkend!
Vooral jongelui? Nou, de leeftijd van de gevarenzone stijgt angstwekkend. Laatst ging de deurbel héél nadrukkelijk. Ik schrok: wat is er aan de hand? Een 80-plus buur stond voor de deur te tapdansen: “Mijn telefoon, ik ben mijn telefoon kwijt”, hijgde ze, “dráái mijn nummer, dan kunnen we horen of…!” Ze wist het nummer uit haar hoofd: ik belde en hoorde iets in haar huiskamer: daar lag een handtas, met rammelende telefoon. Ze zeeg  op de bank ineen: “Daar doe ik mijn telefoon nóóit, o wat ben ík geschrokken, ik dacht dat ik hem op straat verloren had toen… ik ben zó blij… mijn telefoon…” Dit mag ik toch wel zorgwekkend noemen? Zo’n onding is tot eerste levensbehoefte verworden: je dreigt te stikken als je hem kwijt bent!
In de jaren zestig was er net zo’n hype met televisies. Mijn ouders hadden goede kennissen waar ze graag mee omgingen… tot er een televisie tussen kwam: “Kom maar naar óns hoor, want vanavond komt…”. Ze zaten op een rijtje naast elkaar in het halfduister en er werd geen woord meer gewisseld: de vriendschap en de gezelligheid waren over.
Gaat het met de telefoongekte ook over? Ik hóóp het, zoals in 1 Johannes 3 vers 3:
“En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is.”
Doen?
Ik hoop het zo…